Archives

Categories

Vroeggeboorte

Er wordt gesproken over een ’te vroege bevalling’ (partus prematurus) als die gebeurt vóór de 37e week van de zwangerschap. Een vroeggeboorte geeft risico’s voor het kind. Omdat die risico’s tussen de 35e en de 37e week erg gering zijn, wordt in de praktijk vooral uitgegaan van vroeggeboortes vóór de 35e week. Zo’n vroeggeboorte komt bij een zwangerschap van minder dan 35 weken bij 4 op de 100 voor (4,3%).

Hét grote probleem van de vroeggeboorte ligt in de kans op beschadiging of zelfs overlijden van het kind. Beschadigingen door een vroeggeboorte hebben betrekking op de longen, de hersenen, de darmen, op een onbeheersbare infectie en op de kans van overlijden van het kind. Begrijpelijk is dat hoe vroeger het kind wordt geboren, hoe groter de kans op complicaties is. Als het kind tussen 24 en 27 weken wordt geboren dan is die kans 77%, tussen 28 en 32 weken 35%, tussen 32 en 34 weken 12% en na de 34e week slechts 2%.

Een vroeggeboorte wordt in 75% van de gevallen veroorzaakt door onbekende factoren. In 25% van de gevallen kunnen de factoren zijn:

Moederlijke factoren

  • hoge koorts, bijvoorbeeld door een longontsteking, nierbekkenontsteking, darminfectie, blindedarmontsteking
  • baarmoedermond die zomaar, zonder weeën veel te vroeg opengaat (cervix insufficiëntie)
  • aangeboren misvormingen van de baarmoeder
  • baarmoeder met vleesbomen
  • reeds een vroeggeboorte gehad

Kinderlijke factoren

  • aangeboren afwijkingen bij het kind
  • ziek kind door een infectie via de placenta
  • kind dat slecht kan groeien in de baarmoeder
  • meerlingen

Factoren die uitgaan van de placenta, de vliezen en het vruchtwater

  • bloedingen uit de placenta, zoals voorliggende placenta,kleine loslating van de placenta, misvormde placenta, onduidelijke bloeding uit de placenta
  • te vroeg breken (scheuren) van de vliezen
  • teveel vruchtwater (poly-hydramnion) dat een te grote uitrekking geeft van de spierwand van de baarmoeder

Bij het stellen van de diagnose ‘dreigende vroeggeboorte’ moet zowel gekeken worden naar eventuele oorzaken als naar de door de vrouw opgemerkte verschijnselen.

In het algemeen zijn de eerste verschijnselen ‘harde buiken’ of weeënachtige krampen. Om na te gaan of die verschijnselen inderdaad de eerste tekenen zijn van een vroeggeboorte, moet onderzoek gebeuren. Die onderzoeken zijn:

  • het vaststellen of het weeën zijn door bijvoorbeeld een tijdlang met een hand op de buik te voelen of de baarmoeder regelmatig bijvoorbeeld om de 4 tot 5 minuten hard wordt (samentrekt of contraheert). Dat kan ook door een band om de buik te doen die de weeën en ook de hartactie van het kind registreert
  • het beoordelen of er reeds sprake is van veranderingen aan de baarmoedermond. Veranderingen treden namenlijk alleen op als er echte weeën zijn; als er geen veranderingen zijn, dan zijn de harde buiken onschuldig. Dit onderzoek moet na verloop van tijd herhaald worden
  • echoscopische beoordeling van de baarmoedermond. Met een vaginale echoscopie kan de lengte van de baarmoedermond worden gemeten en een verkorting van de lengte kan een aanwijzing zijn dat er ‘wat’ aan de hand is

Het beleid, de behandeling bij een dreigende vroeggeboorte hangt af van factoren, zoals *de heftigheid van de weeën en de reeds vastgestelde ontsluiting *de duur van de zwangerschap, *de mogelijke oorzaak van de dreigende vroeggeboorte, *de conditie van het kind en *de conditie van de moeder.

  • Over het algemeen wordt na de 34e week een bevalling wanneer deze doorzet, geaccepteerd.
  • Bij een dreigende vroeggeboorte onder de 34 weken hangt het beleid van genoemde factoren af

Bij een zwangerschapsduur tussen de 24 en 34 weken wordt er naar gestreefd de zwangerschap te verlengen. Zijn er onoverkomelijke bezwaren voor verlening van de zwangerschap dan wordt het niet gedaan. De reden voor verlenging van de zwangerschap is om complicaties bij een te vroege geboorte te verminderen. De volgende maatregelen worden dan getroffen:

  • opname in het ziekenhuis en bedrust
  • toedienen van geneesmiddelen om de weeënactiviteit remmen. Het doel van de weeënremmende middelen is, om daarmee tijd te winnen. In die tijd krijgt de moeder geneesmiddelen die er voor moeten zorgen dat de longen van het kind rijper worden. Er zijn verschillende soorten medicamenten die de weeën kunnen remmen.
  • bij het doorzetten van de bevalling wordt deze geaccepteerd
  • bij het tot rust komen van de weeënactiviteit, afwachten en zo nodig na een bepaalde tijd herhalen van de injecties die zorgen voor de longrijping
  • eventueel ontslag uit het ziekenhuis bij het totaal tot rust komen en geen andere redenen om de opname te verlengen

In Nederland is door gynaecologen en kinderartsen afgesproken dat bij een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken de kinderen geboren moeten worden in een zo genoemd centrumziekenhuis, meestal een academisch ziekenhuis. Mocht het transport naar een centrum ziekenhuis niet meer lukken, dan moeten de kinderen zo snel mogelijk overgebracht worden.