Van stuitligging is sprake, als het kind met het hoofd boven in de baarmoeder ligt en met de stuit (het stuitje) naar beneden. Bij de bevalling is het beter als het hoofdje naar beneden ligt, omdat het hoofdje dan bij de bevalling zo snel mogelijk naar buiten komt en omdat na de geboorte van het hoofd, de romp vrijwel altijd snel volgt. Komen eerst de voetjes naar buiten, dan kan in zeldzame gevallen het hoofdje niet geboren worden met alle gevolgen van dien.
Waardoor de stuitligging ontstaat is onduidelijk. Wel is er bij vroeggeboorte vaker sprake van dan bij een volledig uitgedragen zwangerschap. Tussen 20 en 25 weken zwangerschap ligt éénderde van alle baby’s in stuitligging. Naar mate de zwangerschap vordert, draaien de meeste kinderen. Na 32 weken ligt 10 tot 15% nog in de stuitligging. Rondom de uitgerekende datum ligt nog maar 3% van de kinderen in stuitligging.
De reden voor de stuitligging is vaak onduidelijk, maar het komt relatief vaak voor bij:
- meerlingzwangerschappen
- een voorliggende moederkoek (placenta) of een vleesboom (myoom) bij de ingang van het bekken
- een afwijkende vorm van bekken of baarmoeder
- een aangeboren afwijking van het kind
Soorten stuitliggingen
- Voetligging, waarbij een of beide bennen naar beneden gestrekt zijn
- Half onvolkomen stuitligging , waarbij één been gestrekt naar boven is en één been ‘opgevouwen’ zit tegen de bil aan
- Volkomen stuitligging, waarbij het kindje als het ware in de kleermakerszit zit
- Onvokomen stuitligging, waarbij de benen helemaal langs het lichaam omhoog zijn gestrekt