In het begin van de zwangerschap kan het kind ronddraaien door de baarmoeder. Echter hoe verder de zwangerschap is, hoe meer het kind een vaste positie aanneemt. Met de echo is dat gemakkelijk te zien en met de handen vanaf de 28e week te voelen. In het algemeen kan gesteld worden dat het kind vanaf de 36e week, dus 4 weken voor de uitgerekende datum, de definitieve ligging heeft aangenomen. In meer dan 90% van de gevallen ligt het kind met het hoofdje naar beneden.
Hoofdligging is de meest natuurlijke ligging. Het hoofdje past in het bekken en het kind leunt als het ware tegen de wervelkolom. Andere liggingen zijn:
- stuitligging. Komt voor bij 6% van alle zwangerschappen in de laatste zwangerschapsmaand en dan ligt het stuitje of de beentjes in het bekken en zit het hoofd boven in de baarmoeder
- dwarsligging. Komt bij minder dan 1% voor en dan ligt het hoofd links of rechts in de baarmoeder en de stuit aan de andere kant
- afgeweken ligging. Komt ook minder dan 1% voor en dan ligt het kind scheef in de baarmoeder, dus hoofd of stuit links of rechts boven, of links of rechts onder.
Zo’n andere ligging kan door moederlijke factoren veroorzaakt worden:
- abnormaal gevormde baarmoeder
- vleesbomen in de baarmoeder
- abnormaal bekken waar het hoofdje niet in past
- sterk uitgerekte ‘slappe’ baarmoeder door vele voorgaande zwangerschappen
Maar ook door kinderlijke factoren:
- abnormaal groot of klein hoofd
- andere aangeboren afwijkingen zoals een open ruggetje
- als er een meerling is
En kan ook veroorzaakt worden door moederkoek en vruchtwater:
- teveel of te weinig vruchtwater
- voorliggende moederkoek
In een groot aantal gevallen is er geen duidelijke oorzaak aan te wijzen.
Naast hoofdligging is dus stuitligging de meest voorkomende ligging. Vooral de laatste 10 jaar is er over de stuitligging veel ’te doen’ geweest.
In een uitstekend internationaal onderzoek werd moeders bij wie de kinderen voor de geboorte ‘in een stuit’ lagen in twee groepen verdeeld. In de ene groep werden de kinderen via een keizersnede geboren, in de andere groep werd een natuurlijke stuitbevalling gepland. De uitslag was, dat in de stuitbevallingsgroep meer complicaties (handicaps bij de kinderen) voorkwamen dan bij de kinderen in de keizersnede groep. Vanzelfsprekend kwamen er in de keizersnede groep meer complicaties bij de moeder voor dan in de natuurlijke groep. Het gevolg van deze studie was, dat er ineens veel meer keizersnedes bij een stuitligging werden uitgevoerd dan vroeger. Voor die tijd werden 45 op de 100 (45%) kinderen die in een stuit lagen via een keizersnede geboren; na het publicatie was dat 80%.
Omdat er nogal wat gynaecologen waren die niet overtuigd waren door dat onderzoek, zowel in Nederland als in het buitenland, zijn dezelfde onderzoeken nogmaals gedaan. Het resultaat daarvan was, dat er misschien wel wat verschil was, maar te weinig verschil om daarmee de natuurlijke bevalling overboord te gooien.
Tussen gynaecologen is er over dit onderwerp een enorme discussie geweest tussen de voorstanders en tegenstanders van een natuurlijke stuitbevalling. Het goede daarvan is geweest dat er duidelijke onderlinge afspraken zijn gemaakt door de groep zorgverleners (verloskundigen, gynaecologen, huisartsen) wat het beleid moet zijn bij een stuitligging in de 9e maand. De vrouw en haar partner worden bij dat overleg betrokken.
Als bij een zwangerschapscontrole in de 35/36e week een stuitligging wordt vastgesteld, wordt er als volgt gehandeld:
- echoscopische beoordeling van de preciese ligging, het gewicht en eventuele afwijking van het kind, de preciese ligging van de placenta en de hoeveelheid vruchtwater.
Zijn er afwijkingen of een te zwaar (dik) kind dan zal dat invloed hebben op de volgende stap. Meestal wordt dan direct al besloten tot een keizersnede. Is alles normaal, dan wordt een draaiing van het kind geadviseerd.
- advisering om het kind te laten draaien van stuitligging in hoofdligging. De voordelen zijn groter dan de nadelen. Hèt voordeel is, dat een hoofdligging natuurlijker en eenvoudiger is om te bevallen. Het nadeel is, dat de bevalling ‘op gang’ kan komen en het kind iets te vroeg geboren wordt. Zeer zeldzaam treedt er een bloeding op en dan moet een keizersnede worden gedaan.
Het draaien wordt niet gedaan als er:
- eerder een keizersnede is gedaan
- de baarmoeder een afwijkende vorm heeft
- een hoge bloeddruk aanwezig is
- de vliezen zijn gebroken
- te weinig vruchtwater is
- het kind zeer traag groeit
- het kind zwaarder geschat wordt dan 3800 gram
- de afgelopen vier weken een keer vaginaal bloedverlies is geweest
Het draaien van het kind wordt in een ziekenhuis poliklinisch gedaan. De belangrijkste reden voor de uitvoering in een ziekenhuis is, dat moet er een keizersnede worden gedaan, dan kan dat ook direct.
Voorafgaand aan de draaiing wordt een CTG (hartfilmpje) van het kind gemaakt, om te zien of dat normaal is. Daarna wordt meestal een injectie gegeven met een weeënremmende stof om de baarmoeder wat slapper te maken want dat gaat het draaien gemakkelijker. Een draaiing is vervelend, maar niet echt pijnlijk. Na het draaien moet weer een hartfilmpje worden gemaakt. Een rhesus negatieve moeder krijgt een injectie gammaglobuline (zie rhesus bepaling).
Het succes percentage dat een draaiing lukt is bij het zwanger zijn van het 1e kind ongeveer 30%, bij een 2e of volgend kind ongeveer 70%. Is de draaiing geslaagd, dan zal er verder een normale bevalling worden afgewacht. Is de draaiing niet geslaagd, dan zal in overleg tussen de vrouw (en haar partner) en de gynaecoloog gesproken moeten worden over de wijze van bevalling. In het algemeen is het alleszins verantwoord via de natuurlijke weg te bevallen, maar wil de vrouw een keizersnede dan wordt dat ingewilligd.
De keizersnede zal omstreeks de 39e week worden gedaan. In bijna alle gevallen krijgt de vrouw een ruggenprik, waardoor ze de bevalling kan meemaken. Haar partner is op de operatiekamer aanwezig.
Het nadeel of complicaties na een keizersnede zijn:
- langere herstel periode van de vrouw
- kans op een infectie van de wond of zelfs ernstig ziek worden
- litteken in de baarmoeder (geeft een verhoogde risico voor de volgende zwangerschap)
- voorliggende placenta of ingegroeide placenta in de spierwand van de baarmoeder
- weer een keizersnede
- kleine kans op scheuren van het litteken
De dagelijkse praktijk is, dat bij een stuitligging, wanneer de draaiing niet lukt meer dan 50% van de vrouwen voor een keizersnede kiezen.
Bij een dwarsligging of een afgewekenligging is de procedure hetzelfde als bij een stuitligging. Het bijzondere is dat de kans dat een draaiing lukt veel groter is dan bij een stuitligging, omdat het kind in wezen al half gedraaid is. Lukt een draaiing niet, dan moet er altijd en keizersnee gedaan worden.