Een bevalling is een natuurlijk proces, maar toch kunnen er tijdens de verschillende periodes (1e, 2e en 3e periode) situaties ontstaan waardoor medisch ingrijpen noodzakelijk is.
De abnormale situaties die tijdens de verschillende periodes kunnen optreden zullen besproken worden:
Tijdens de 1e periode
Niet vorderende ontsluiting
Onder invloed van de weeën gaat de baarmoedermond steeds verder open totdat er volkomen ontsluiting is. Dat proces duurt ongeveer 10-12 uur. Wanneer de ontsluiting niet verder gaat, dus stopt, dan is er sprake van een ‘niet-vorderende-ontsluiting’. De oorzaken zijn:
- onvoldoende weeënkracht. Wanneer de kracht van de weeën afzwakt gaat de ontsluiting niet verder. De oorzaak kan zijn dat de bevalling te vroeg op gang wordt gebracht, terwijl de baarmoedermond nog niet rijp is. Ook kunnen de weeën en het niet geslapen hebben er voor zorgen dat een vrouw oververmoeid is, waardoor de weeën-activiteit afzwakt (oververmoeide baarmoeder). De afnemende weeënkracht kan positief gestimuleerd worden door * de vliezen te breken en *door het toedienen per infuus van een weeënstimulerend middel.
- onvoldoende indaling van het hoofd in het bekken. Niet alleen door weeën, maar ook door de druk van het hoofd op de baarmoedermond, gaat de ontsluiting verder. Wanneer er onvoldoende druk is, bereikt de vrouw geen volkomen ontsluiting. De oorzaak van onvoldoende indaling kan zijn dat * de bekkenuitgang te klein is of * het hoofd te groot voor de uitgang of * het hoofd heeft niet de juiste stand om door de uitgang heen te komen. Een echo kan vaak hulp bieden.
Wanneer ondanks hulpmiddelen o.a. weeënstimulerende middelen, het niet lukt om volkomen ontsluiting te bereiken, wordt de bevalling beeindigd door een keizersnede.
Zuurstofnood van het kind
Tijdens de ontsluiting wordt voortdurend de hartslag van het kind beluisterd of gemeten en wanneer deze te laag is, kan er bij het kind sprake zijn van zuurstofnood. Ook het zien van ontlasting (meconium) in het vruchtwater kan een teken van zuurstofnod zijn. Deze zuurstofnood kan gemeten worden via het verkrijgen van een druppeltje bloed van het kind of rechtstreeks via een draadje aan het hoofd van het kind.
Geeft de bepaling aan dat het kind ernstige zuurstofnood heeft èn is er nog geen volkomen ontsluiting, dan wordt meestal een keizersnede gedaan.
Ruim bloedverlies
Door het ontsluitingsproces is er altijd weinig vaginaal bloedverlies. Wanneer er veel vaginaal bloedverlies is, dan is er sprake van een moeilijke situatie omdat niet altijd duidelijk is wat de oorzaak kan zijn. In zeldzame gevallen kan het in plaats van moederlijk zelfs kinderlijk bloed zijn.
Afhankelijk van de hoeveelheid bloedverlies, de conditie van het kind en de moeder wordt dan besloten om af te wachten of om toch een keizersnede te doen.
Tijdens de 2e periode
Niet vorderende uitdrijving
De duur van het uitdrijvingstijdperk hangt af van de perskracht en de ruimte of krapte van het baringskanaal. Vooral bij een eerste natuuurlijke bevalling heeft een vrouw daarmee te maken. Bij een volgende bevalling is het baringskanaal al een keer opgerekt en dat vergemakkelijkt alles. De perskracht van de barende vrouw hangt af van:
- de fitheid vade vrouw bij het begin van de uitdrijving
- de kracht van de buikspieren
- de kracht van de samentrekking van de baarmoederspier
- het aantal weeën per 10 minuten.
De weerstand van het baringskanaal hangt samen met:
- de gewicht van het kind (een klein kind gaat gemakkelijker dan een groot en zwaar kind)
- de stand van het hoofd van het kind (het hoofd kan bv. dwars voor de uitgang staan)
- de stugheid van de bekkenbodem spieren.
In het algemeen hoort de uitdrijving niet langer dan een uur te duren. Duurt het langer dan wordt meestal gesproken van een niet-vorderende uitdrijving. De oorzaak kan zijn onvoldoende weeënkracht of over-vermoeidheid van de vrouw. Een infuus met een weeënstimulerend middel kan dan net voldoende zijn om het kind natuurlijk te baren. Wanneer zo’n infuus onvoldoende helpt of wanneer dat geen zin heeft, is er een andere oplossing nodig om het kind geboren te laten worden. Het kind wordt dan ter wereld gebracht door een ‘hulp methode’. Als het via de natuurlijke weg gaat dan wordt meestal gebruik gemaakt van een zuignap of vacuüm en minder vaak van een tang of forceps. Als deze hulp middelen niet in aanmerking komen, wordt een keizersnede of sectio ceasarea uitgevoerd. Alle drie methodes worden een ‘kunstbevalling’ genoemd.
Zuurstofnood van het kind
Evenals tijdens de 1e periode, wordt tijdens de 2e periode de hartslag van het kind gecontroleerd. Als de hartslag te laag is en ook blijft of als er veel ontlasting komt, dan kan dat een teken van zuurstofnood zijn. Afhankelijk van de situatie wordt het zuurstofgehalte gemeten of wordt direct besloten tot een kunstverlossing.
Soms, als het hoofd al duidelijk zichtbaar is, kan het zetten van een ‘knip’ (episiotomie) en meeduwen van een hulpverlener op de buik van de vrouw (expressie geven), net voldoende zijn om het kind geboren te laten worden.
Pijnstilling
Pijn is onlosmakelijk verbonden met een bevalling. De belangrijkste veroorzakers van de pijn zijn de weeën. Deze weeën geven buikpijn, pijn in het bekken en rugpijn. Veel vrouwen, vooral als het de eerste bevalling is, zien als een berg op tegen de pijn.
Belangrijke factoren om goed om te gaan met de pijn zijn:
- goede geestelijke en lichamelijke voorbereiding op de bevalling (o.a. zwangerschapsgymnastiek, ademhalingsoefeningen)
- goede en rustgevende ondersteuning van de partner
- goede professionele (verpleegkundige) continue begeleiding tijdens de bevalling
Wordt de pijn als onhoudbaar beleefd, dan pijnbestrijding (alleen in een ziekenhuis)
- injectie tegen de pijn door het geven van een combinatie van sterk werkend pijnstillingsmiddel (analgeticum zoals pethidine) en een slaapgevend middel (sedativum zoals prazine) nadeel: de werking van het slaapgevend middel veroorzaakt sterke sufheid en het gevoel ‘er niet meer bij te zijn’
- ruggeprik. In het onderste deel van de ruggewervels wordt tussen twee wervels door een pijnstilllend middel in de ruggemergssholte gebracht. Vaak wordt dan ook een dun slangetje in de ruggemergsholte ingebracht, waardoor contnue het pijnstillende middel kan worden toegediend. Voordeel: de vrouw blijft alert en maakt de ontsluiting helemaal mee, zonder pijn te voelen. Nadeel: onderste deel van het lichaam is verlamd en het persen is pas mogelijk als het middel is uitgewerkt. Als dat uitwerken lang duurt, geeft dat een langer durende 2e periode voordat met de uitdrijving, 3e periode, begonnen kan worden
Iedere barende vrouw die een ruggeprik wil tegen de pijn, heeft daar recht op
Een abnormaal nageboortetijdperk
Tijdens de 3e periode
Te ver ingescheurd (scheur tot in de endeldarm)
Tijdens de 2e periode wordt, zeker bij een eerste bevalling, de vrouw vaak ingeknipt. Redenen zijn:
- meer ruimte te krijgen voor de geboorte van het hoofd
- het uitvoeren van een kunstverlossing
- het voorkomen van te ver inscheuren
Inscheuren betekent dat de huid en het weefsel onder huid tussen vagina en anus openscheurt bij de geboorte van het hoofd of de schouders van het kind. Als dat een klein stukje gebeurt, dan heeft de scheur geen betekenis en kan simpel gehecht worden. Wanneer de scheur te ver doorloopt tot in de anus en de endeldarm (genoemd: een totaal ruptuur of 3e/4e graads scheur), dan moet zoiets zeer zorgvuldig gehecht worden. Gebeurt dit niet, dan kan de vrouw incontinent worden voor ontlasting en zoiets is afschuwelijk. Het hechten moet soms onder narcose gebeuren.
Een totaal ruptuur komt gelukkig maar weinig voor.
Ingescheurde baarmoedermond
Het inscheuren van de baarmoedermond komt slechts zelden voor. Bijna alleen maar als er onzorgvuldig een kunstverlossing wordt uitgevoerd. Als de baarmoedermond is ingescheurd, dan blijft de moeder na de bevalling bloeden. Inwendig onderzoek is noodzakelijk om de oorzaak op het spoor te komen. Bijna altijd moet deze inscheuring onder narcose gehecht worden.
Te veel bloedverlies na de geboorte
Het is volstrekt normaal dat de vrouw na de bevalling bloed verliest. Dat wordt vooral veroorzaakt door de losmaking van de moederkoek van de baarmoederwand, waarbij de bloedvaten open staan. De vrouw zit op dat moment op een brede platte po, waarin het bloed kan worden opgevangen en kan worden gemeten. De totale hoeveelheid bloedverlies mag maximaal 800 ml. zijn. Méér bloedverlies is te veel en wordt wel een fluxus of hemorrhagia genoemd.
De net bevallen vrouw kan dan wat licht in haar hoofd worden en kan als het bloedverlies maar blijft doorgaan bewusteloos raken. De belangrijkste oorzaak van ’te veel bloedverlies’ is een niet-goed-samengetrokken-baarmoeder. De vrouw krijgt dan een infuus en middelen om de baarmoeder te laten samentrekken.
Als een dag na de bevalling blijkt dat door het te-veel-bloedverlies bloedarmoede is ontstaan, wordt nogal eens een bloedtransfusie gegeven.
Vast zittende placenta of placenta rest
De placenta of moederkoek wordt gemiddeld na 5 tot 20 minuten geboren. Het kan voorkomen dat de placenta er na een half uur nog niet is. Als er niet teveel bloedverlies is, kan lang afgewacht worden, in de hoop de placenta nog komt. Als er teveel bloedverlies is en het lukt niet de placenta geboren te laten worden of er is reeds meer dan 2 uuur gewacht, dan komt het moment dat de placenta, terwijl de vrouw onder narcose is, uit de baarmoeder wordt gehaald (manuele placenta verwijdering).
Wanneer de placenta is geboren wordt deze altijd zorgvuldig nagekeken, want er mag geen rest achter blijven in de baarmoeder. Lijkt het er op dat er wel een rest is achter gebleven, dan moet onder narcose die rest uit de baarmoeder worden verwijderd. Gebeurt dat niet dan trekt de baarmoeder niet goed samen en kan bloedverlies blijven bestaan. Met een echo kan gemakkelijk gezien worden of er nog een rest in de baarmoeder zit.
Zowel bij een vastzittende placenta als bij een placenta rest is er meestal veel bloedverlies. Een infuus is noodzakelijk en eventueel ook een bloedtransfusie.