In Nederland krijgen vrouwen van hun 30e tot hun 60e jaar iedere 5 jaar een oproep van de GGD of van hun huisarts om een uitstrijkje te laten maken vanwege het preventie project ‘bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker’. Door het maken en vervolgens onderzoeken van een uitstrijkje is het mogelijk om al afwijkingen te zien die zouden kunnen wijzen op een voorstadium van baarmoederhalskanker of op een reeds aanwezig zijn van baarmoederhalskanker. De huisarts of de assistente strijkt bij het maken van een uitstrijkje met een borsteltje losliggende cellen van de baarmoedermond weg. Het borsteltje wordt over een glaasje uitgestreken – vandaar de naam – en dat glaasje wordt onder de microscoop gelegd en beoordeeld.
Wanneer er geen afwijkende cellen in het uitstrijkje worden gezien, dan is de kans op baarmoederhalskanker erg klein. Worden er wel afwijkende cellen gezien, passend bij een voorstadium van baarmoederhalskanker, dan is verder onderzoek nodig. Vaak is na dat onderzoek geen directe behandeling noodzakelijk en zijn controle uitstrijkjes voldoende. Blijkt uit het onderzoek dat behandeling zinvol is, dan is meestal een eenvoudige behandeling voldoende om de afwijking te verwijderen en daarmee de kans op het krijgen van baarmoederhalskanker te voorkomen.
De meeste vrouwen hebben tijdens het voorstadium geen klachten. Klachten treden pas op wanneer het voorstadium is overgegaan in kanker. Daarom wordt dit onderzoek geadviseerd, want als een vrouw pas bij klachten naar de arts zou gaan, kan er sprake zijn van kanker en is er een veel uitgebreidere behandeling noodzakelijk.
Wanneer een vrouw klachten heeft van bloederige afscheiding, bloedverlies na gemeenschap of tussentijds bloedverlies, dan is het verstandig met deze klacht naar de huisarts te gaan en zonodig te vragen om een (extra) uitstrijkje buiten de 5-jaarlijkse controles om. Een extra uitstrijkje is niet aan leeftijd gebonden.
Het maken van een uitstrijkje
Bij het maken van een uitstrijkje zit u op een onderzoeksstoel en moet u uw benen wat uit elkaar doen (spreiden). De arts of assistente plaatst in de vagina een speculum (eendebek). Als het speculum wordt geopend is de baarmoedermond zichtbaar en vervolgens worden met een houten spatel of borsteltje cellen van de baarmoedermond afgeveegd en op een glaasje uitgestreken. Na fixatie wordt het glaasje naar het laboratorium gestuurd, waar de cellen op het glaasje zitten onder een microscoop worden bekeken.
Tijdens het onderzoek, dat mogelijk onaangenaam maar niet pijnlijk is, kan bij het openen van het speculum wat druk op blaas of endeldarm worden gevoeld. Soms kan er na het maken van het uitstrijkje iets bloedverlies zijn. Dat duurt maar kort en heeft geen betekenis. Ziet u toch tegen het onderzoek op, dan moet u dat aangeven aan de arts of assistente, zodat er rekening mee gehouden kan worden. Tijdens de menstruatie is het uitstrijkje minder goed te beoordelen door het menstruatie bloed. Het is dan beter het onderzoek een paar dagen uit te stellen. Tijdens een zwangerschap of wanneer u borstvoeding geeft kan een uitstrijkje gemaakt worden, maar in het algemeen is het advies te wachten tot na de zwangerschap (en borstvoeding periode), om het dan alsnog te laten maken.
Het laboratorium onderzoek
De baarmoedermond, het deel van de baarmoeder dat zichtbaar is in de vagina (figuur), heeft aan de buitenzijde plaveiselcellen en meer naar de ingang naar de baarmoeder, genoemd de baarmoederhals, cylindercellen die ook wel endocervicale cellen heten. De baarmoederhals is een verbindingsgang tussen de baarmoedermond en het baarmoederlichaam. In een normaal uitstrijkje zijn beide soorten cellen aanwezig. Door een laborante worden de afgestreken cellen beoordeeld op een aantal aspecten. Allereerst wordt gekeken of er voldoende cellen op het glaasje zitten voor beoordeling en zo niet dan moet opnieuw een uitstrijkje worden gemaakt. Vervolgens kijkt de laborante of er naast normale cellen ook afwijkende cellen aanwezig zijn. Tenslotte wordt ook gelet op de eventuele aanwezigheid van virussen en bacteriën.
De rol van HPV
Een infectie met het Humaan Papilloma Virus (HPV) geeft veranderingen in de oppervlakkige cellen van de baarmoedermond. Deze veranderingen veroorzaken eerst een zogenoemd ‘voorstadium van baarmoederhalskanker’ en in een klein aantal gevallen kan dat uiteindelijk leiden tot baarmoederhalskanker. Zowel in het uitstrijkje als in het weefsel van de baarmoedermond is het mogelijk deze virussen vast te stellen.
Er zijn ongeveer 100 verschillende humaan papilloma virussen en om ze te onderscheiden hebben ze een nummer van 1 tot 100. Het overgrote aantal is ongevaarlijk, maar slechts een klein aantal types kunnen op den duur kanker veroorzaken. Deze kankerverwekkende HPV’s worden ook wel oncogene virussen of hoog risico (hr) virussen genoemd. Het betreft vooral nummer 16 en 18 en in mindere mate nummer 30 en 31. Een ander bekend type is nummer 6, het HPV virus dat wratten (condylomen) aan de schaamlippen veroorzaakt.
Een infectie met een HPV wordt door huid-op-huid contact veroorzaakt. Deze virussen dringen in de oppervlakkige cellen van de baarmoedermond naar binnen waar ze groei van de cellen kunnen veranderen. Zo’n infectie wordt door sexueel contact veroorzaakt. Uit onderzoek is vastgesteld dat tot 80% van alle sexueel actieve vrouwen tussen de 18 en 30 jaar een HPV infectie krijgen. Dus tot zover niets bijzonders. Gelukkig is het weerstandssysteem (immuunsysteem) in ruim 80% van de geinfecteerde jonge vrouwen in staat deze infectie afdoende te bestrijden zodat de virussen na verloop van tijd weer zijn verdwenen. In de kleine groep vrouwen bij wie een infectie met een oncogeen virus (hrHPV) niet verdwijnt kan na een aantal jaren een ‘voorstadium van baarmoederhalskanker’ ontstaan.
De PAP score
De Pap-score (Pap is de afkorting van de naam van de geleerde Papanicolao, die als eerste de betekenis van een uitstrijkje begreep) wordt nog steeds het meest gebruikt, vooral vanwege de eenvoud. De verschillende uitslagen en de betekenis ervan worden uitgelegd:
Pap 0
Wanneer een Pap 0 als uitslag wordt afgegeven, betekent het, dat er géén of onvoldoende cellen op het glaasje zitten om het goed te beoordelen, of dat er teveel verontreiniging is, bv. door bloed. Bij een dergelijke uitslag is het advies om het strijkje te herhalen.
Pap I
Een Pap I betekent dat er geen afwijkende cellen, m.a.w. de uitslag is goed. De plaveiselcellen en de cylinder cellen vertonen geen afwijkingen. In het bevolkingsonderzoek betekent het, dat een nieuwe uitstrijk pas over 5 jaar herhaalt moet worden.
Pap II
Een Pap II betekent dat er zeer lichte afwijkingen aan de cellen zijn, die in het algemeen niet verontrustend zijn. Om daar zeker van te zijn is toch het advies om 6 maanden later een controle uitstrijkje te laten maken. Afhankelijk van die uitslag komt er een nieuw advies.
Pap IIIa
Een Pap IIIa betekent dat er wel licht afwijkende cellen worden gezien. Dergelijke afwijkende cellen passen bij een weefsel structuur die lichte of matige dysplasie wordt genoemd. Het advies kan zijn het uitstrijkje nog eens te herhalen of wel een verwijzing naar een gynaecoloog (zie nader onderzoek gynaecoloog).
Pap IIIb
Een Pap IIIb betekent dat er nogal wat afwijkende cellen in het uitstrijkje te zien zijn. De weefsel structuur die daarbij past, wordt matige tot ernstige dysplasie genoemd. Het advies is verwijzing naar een gynaecoloog.
Pap IV
Een Pap IV betekent dat er zeer veel afwijkende cellen zijn. De weefsel structuur die hierbij past wordt ernstige dysplasie tot carcinoma in situ (=zeer ernstige dysplasie) genoemd. Het advies is verwijzing naar een gynaecoloog.
Pap V
Een Pap V betekent dat er alleen maar afwijkende cellen worden gezien. Bij een dergelijke uitslag is de kans groot, dus niet altijd, dat er sprake is van een baarmoederhalskanker. Het advies is een directe verwijzing naar een gynaecoloog.
De uitslag
De uitslag van het uitstrijkje wordt uitgedrukt in een PAP-score (een cijfer) èn of er wel of geen oncogene virussen aanwezig zijn (hrHPV positief of hrHPV negatief). Soms worden ook nog type nummers genoemd. Naast de PAP-score kennen we ook nog de minder gebruikte KOPAC-score. Ook kan er nog een beschrijving van de afwijking in de uitslag staan. In die gevallen dat er een afwijking in de celstructuur wordt gezien, wordt de term ‘dysplasie’ gebruikt. Zoals reeds is beschreven loopt de PAP-score van 0 tot 5.
De KOPAC-score geeft nauwkeuriger met een cijfer van 0 tot 9 wat exacter aan wat de uitslag van een vijftal specifieke kenmerken is. ((*kwaliteit uitstrijkje, *ontstekingscellen, *oppervlakkige (plaveisel-)cellen, *andere afwijkingen en *klier (cylinder-)cellen)). Dus van elk van de 5 kenmerken een cijfer tussen 0 en 9.
De Pap-score wordt in de praktijk door zijn eenvoud het meest gebruikt omdat de Kopac-score lastiger te “lezen” is. Daarom wordt de uitslag van de Pap-score besproken.
– Pap 0 = herhalen van het uitstrijkje
– Pap I hr HPV neg. = strijkje over 5 jaar herhalen (bevolkingsonderzoek)
– Pap I hr HPV pos. = strijkje over één jaar herhalen
– Pap II hr HPV neg. = strijkje over één jaar herhalen
– Pap II hr HPV pos. = verwijzen naar gynaecoloog (zie: nader onderzoek)
– Pap IIIA hr HPV neg = strijkje binnen één jaar herhalen
– Pap IIIA hr HPV pos = verwijzen naar gynaecoloog
– Pap IIIB, IV en V = verwijzen naar gynaecoloog
Samenvatting
Het bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker (uitstrijkje) is een hele goede methode om in een vroeg stadium een afwijking aan de baarmoedermond (CIN) op het spoor te komen die misschien vele jaren later tot kanker zou kunnen leiden. Afhankelijk van de uitslag van nader onderzoek (kolposcopie en biopt), kan de structuur afwijking van de baarmoedermond eenvoudig en afdoende behandeld worden. De nadelige gevolgen van de behandeling zijn in het algemeen verwaarloosbaar. Controles na de behandeling zijn zinvol en de kans dat u ooit baarmoederhalskanker krijgt is bijna nihil.